Conjugación de ausparkend

Inflexiones de ausparkend [adj.]

Gemischte Deklination (mit die,das,der)
Maskulin - Singular

Nominativausparkende

Akkusativausparkenden

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Feminin - Singular

Nominativausparkende

Akkusativausparkende

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Neutrum - Singular

Nominativausparkende

Akkusativausparkende

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Plural

Nominativausparkenden

Akkusativausparkenden

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Schwache Deklination (mit 'ein')
Maskulin - Singular

Nominativausparkender

Akkusativausparkenden

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Feminin - Singular

Nominativausparkende

Akkusativausparkende

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Neutrum - Singular

Nominativausparkendes

Akkusativausparkendes

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Plural

Nominativausparkenden

Akkusativausparkenden

Dativausparkenden

Genitivausparkenden

Starke Deklination (ohne Artikel)
Maskulin - Singular

Nominativausparkender

Akkusativausparkenden

Dativausparkendem

Genitivausparkenden

Feminin - Singular

Nominativausparkende

Akkusativausparkende

Dativausparkender

Genitivausparkender

Neutrum - Singular

Nominativausparkendes

Akkusativausparkendes

Dativausparkendem

Genitivausparkenden

Plural

Nominativausparkende

Akkusativausparkende

Dativausparkenden

Genitivausparkender

Komparativ / Superlativ

(Pos.)ausparkend

(Komp.)ausparkender

(Super.)ausparkendst

ausparkend

Abrevaciones

Pos. Positif

Komp. Komparativ

Super. Superlativ